Toxic

Vandaag reis ik van Agadir naar Essaouira. Geheel tegen mijn aard heb ik me goed voorbereid. Ik ben gisteren te voet anderhalf uur heen en terug gewandeld voor mijn busticket. Vooral omdat ik me de geheime code van mijn visakaart niet meer herinnerde en dus niet online kon bestellen. Maar anderzijds; dan ging ik de boeiende wandeling niet hebben gemaakt door de achterbuurten van Agadir. Waar mensen op straat sardientjes bakken, halfgesloopte taxi’s worden opgelapt in slordige straatgarages en meisjes met hoofddoeken basketten in het park met een bal die net niet genoeg is opgepompt en te weinig botst.

Ik heb twee flesjes water gekocht voor de drie uur lange busreis en was van plan deze morgen verse quiche te kopen bij een bakkertje waar ik en stoemelings op stuitte in een uithoekje. Helaas, het toonbankje met quiches blijkt deze morgen leeg. “On ne fait pas de quiches aujourd’hui monsieur.” Naar de redenen daarvan kan ik gissen. Zo zie je maar weer, de meeste van onze plannen lopen in het honderd door het gebrek aan kennis over oorzaken dat we toeval noemen. Je kan in het leven maar beter een goeie improvisator zijn dan een goede planner. Dus ik improviseer en koop een soort beignet met chocomousse in plaats van een quiche. En ik eet hem buiten dadelijk op in plaats van te wachten tot in de bus. Goed geïmproviseerd, Sammy!

Als ik een taxi neem, stel ik me altijd voor. “Je m’appelle Sammy.” Dat maakt het minder ongemakkelijk en anoniem om een hele rit naast een vreemde te zitten. Mijn taxichauffeur heet Ahmed. Hij vraagt van waar ik kom. “Je suis Belge.” “Schottish?” meen ik dat hij vraagt. Ik lach schaapachtig. Hij heeft veel familie in België. In Charleroi. Onder meer een neef die goed Nederlands spreekt. Opnieuw klinkt het “scottish” maar door de context ben ik mee. “Hoe is’t?” vraagt hij. “Goed!” antwoord ik lachend. En ik vind het vreemd dat een neef in Charleroi zo goed Nederlands kent.

In het busstation drink ik een muntthee. In Rome do as the Romans do. Op het scherm van de groezelige stationsbar verschijnt er een eigenaardige scene. Infantino en vier handlangers staan in een identiek zwart pak met kromzwaarden te zwaaien en mee te wiegen in een cirkel van mannen in kraakwitte djellaba’s met een keffiyeh op hun hoofd. Hoewel ze duidelijk liever elders zouden zijn laten ze zich deze folklore met een geforceerde grijns op hun tronie welgevallen. Een van de handlangers zegt iets opgewekt en schijnbaar vriendschappelijk tegen Infantino, in afwachting waarschijnlijk van het moment dat hij de kans krijgt zo’n zwaard in de rug van de bobo te draaien en zijn plaats over te nemen. Het beeld zoemt wat uit. We zien nu dat de dans uitgevoerd wordt voor het gezeten staatshoofd, de dictatoriale koning, die echter uitblinkt door afwezigheid en een lege troon laat.. Opeens wordt het een vernederend schouwspel van lakeien die dansen voor een omhooggevallen pater familias, die toont hoezeer hij hen in de hand heeft met zijn geld. De vijf fifabobo’s laten het zich welgevallen want hun afgod is geld. En voor geld danst den beer. Straks begint de finale van dat dwaze WK. Een WK met omgekochte scheidsrechters hoogstwaarschijnlijk. Zodat de investeringen van de Sjeik in zijn voetbalploeg PSG renderen. Als hem dat al interesseert. Het geld spuit immers zomaar uit de grond in Qatar. Het prestige, de macht, de legitimering interesseren hem nog meer. Beloofde hij Macron en Platini naast de aankoop van oorlogstuig voor miljarden, investeringen in het Franse voetbal ook een finale in het WK als prijs? Toen Messi wegging uit ‘zijn’ Barcelona en voor PSG tekende tussen alle aanbiedingen, beloofde de sjeik hem dan de gouden beker? Waarom zouden we verwonderd zijn dat ze scheidsrechters omkopen? Ze kochten reeds Fifabonzen om. En Europese parlementsleden. Ongestraft corrumperen ze alles en iedereen met hun oliedollars. Toch zal de gehele mondiale voetbalkudde straks opgezweept doen alsof er iets van wezenlijk belang en schoonheid zich afspeelt tussen die vier lijnen. Ik heb zeer veel moeite om hen niet dwaas te vinden en ik kom al op voorhand slecht van de holle bespiegelingen achteraf.

Onderweg stopt de bus naar Essaouira even voor een pauze. De chauffeur en zijn assistent stappen even af. Ik maak gebruik van de gelegenheid om ook mijn benen wat te strekken in de bus. De assistent komt opgestapt. Dadelijk zegt hij dwingend: “Sit down, please.” op een dominante toon. Stante pede krijg ik goesting om ongehoorzaam te zijn. Ik vraag me af waarom. Dan begrijp ik het. Het is het soort toxische masculiene machtsdrang die blijkbaar mee komt met ook maar de geringste machtsverhouding. Het soort gezag dat gepaard gaat met norse blikken, boze stemmen, dominant gedrag,.. dat reeds duizenden jaar in onze cultuur woekert. De minste verheffing boven een andere in een of andere, zelfs marginale, functionele hiërarchie is voor de meesten voldoende om die strohalm van belangrijkheid en waardigheid te grijpen. Van douaniers over directeurs, van chefs over korporaals, van bobo’s tot griffiers…zet eender welke brave huisvader (of -moeder) ergens wat hoger in een hiërarchie en de antropoloog kan aan de slag om de ziekelijke impact daarvan op een hele hoop mensen hun gedrag te bestuderen. Als er een eigenschap is in het leven die me altijd stokken in de wielen heeft gestoken dan is het dat ik een intuïtieve, onbeheersbare afkeer heb voor toxisch masculien machtsgedrag van dwingelanden. Dan ga ik in strijdmodus. Dat eindigt dan vaak met mij als een soort gehavende Don Quixote. Ik heb geen zin strijd nu. Ik ga zitten en kijk hoe de zanderige bergen, de verdorde bomen en de uitgedroogde rivieren traag langs het venster voorbijschuiven.

Mijn overpeinzingen worden vestoord door een sms berichtje. Van het hotel dat ik heb geboekt. Dat mijn boeking binnen twee uur zal vervallen. Ze hebben mijn visa niet kunnen verifiëren en ik moet dat binnen de twee uur op orde brengen. De rit duurt nog 2 uur. Ik ga niet roamen aan waanzinnige prijzen. Dus plotseling wordt de gezapige busrit een race tegen de tijd. Na vijf minuten besluit ik dat het ergste dat er kan gebeuren is dat ik ergens een ander hotel moet zoeken en dat het geen zin heeft te blijven hangen in stress en doemgedachten. Door het raam glijdt een ezel op een brommer voorbij. Of iets dergelijks.

Het klinkt cliché wat ik nu allemaal ga zeggen, ik weet het. Maar de waarheid heeft zelfs haar rechten als ze verpakt is in een roze jogging van de Wibra. Op het moment dat ik de Medina van Essaouira binnenstap wordt ik overweldigd door een golf van zintuiglijke indrukken. De uitgestalde rijkdom aan producten is enorm. Geurige kruiden, lederen tassen, Afrikaanse maskers, veelkleurige zetels en tapijten, kunstige diersculpturen, kwetterende mensen, lachende mensen, ruziemakende mensen, vechtende pubers, voetballende meisjes, bedelaars, foto’s van Jimi Hendrix die hier ooit zou zijn geweest, wietverkopers, sluiers, dreadlocks, eetkraampjes, baklavakoekjes, vleeskarkassen, zilveren vissen van wel een halve meter, straatkatten, keffende puppy’s…Na een half uur loop ik als als een bezetene rond te hossen. Bezeten door al die impulsen en gewaarwordingen.

Ik bedenk opnieuw hoezeer deze beleving van de sociale ruimte verschilt met die bij ons. In Vlaanderen wonen mensen in randgemeenten en deelgemeenten. Is alles afgebakend. Door dikke muren, door hagen, door schuttingen. En als er niet gewerkt wordt trekken mensen zich terug in het eiland dat hun kerngezin is. Ze isoleren zich van de ander. Behalve op mega evenementen waarvan hen is wijsgemaakt door de media dat ze ze niet mogen missen. Dan lopen ze als eilandjes door een veel te grote anonieme mensenzee. Telkens ik in een omgeving ben, zij het Havana of hier de Medina, kan ik niet nalaten te denken dat dit het echte, volle leven is. Dat wat wij gecreëerd hebben een ziekmakend surrogaat van vervreemding is. Noem me een naïeve exoticus en klets mijn bretellen tegen mijn tepels maar ik heb toch indruk dat deze levensstijl gelukkiger maakt, meneer.

Ik zit op een plastic terrasstoel voor een pitakraam een spuitwater te drinken. De avond is al lang gevallen en de Medina met haar bochtige kleine straatjes blijft druk. Aan de overkant maakt een zwerfster zich klaar voor de nacht. Ze legt zich tegen een dikke zak met kleding aan, trekt haar deken over zich en duwt een kattenjonkje weg. Een klein meisje staat haar nauwkeurig en geconcentreerd te bestuderen in al haar gebaren. Tot haar moeder, die met twee gesluierde vriendinnen op een drempel zit te praten, haar roept. Ze heeft een handje aan een meisje op een fiets dat bij het groepje staat. Dat meisje kust haar hand. Even later rijden ze allebei op het fietsje, het meisje van de zwerfster schrijlings op de buis gezeten. Ze slalommen door de mensen. Het meisje lacht breeduit. Het gelukzalige van die glimlach voert me opeens naar een avond vele jaren geleden. Mijn schoolvriend Yves Danneels kwam elke woensdagnamiddag spelen. Om 17 uur haalde zijn vader hem op. Ik weet niet meer hoe het kwam, maar op een bepaalde woensdag bleef hij langer. We fietsten met mijn stiefpa naar de terreinen van het Schuttershof waar Yves’ pa ook was. De beide mannen raakten aan de praat en keken naar de voetbaltraining, ik vermoed van DOSKO (Door ons samenspel komen overwinningen). Terwijl het begon te schemeren en de krekels en de vogels hun kenmerkende geluiden voortbrachten, fietsten wij toertjes in het schuttershof. We praatten met elkaar. Ernstige gesprekken voor tienjarigen. En ik had het gevoel dat de avond altijd mocht blijven duren. Ik was gelukkig, denk ik, op dat moment. Ik heb niet zo’n talent voor gelukkig zijn. Ik ben al lang tevreden als het noodlot me geen oplawaai verkoopt. De momenten die ik me herinner dat ik gelukkig was, zijn op de vingers van een hand te tellen. En ik zou al diep moeten nadenken om ze terug op te diepen uit een vijandig geheugen. Ik vermoedde dat dat meisje op die fietsbuis zich nu zo voelde als ik die keer, fietsend in de avond: gelukkig.

Leave a comment