Avontuur in Agadir

Met mijn paspoort extra bewust in een vakje van mijn rugzak gestopt begeef ik me vandaag opnieuw op tocht.

Ditmaal volg ik de zeedijk naar het zuiden en al dadelijk wordt het volledig andere karakter van dit gedeelte duidelijk.

Geen winkeltjes, geen restaurantjes, geen biljartcafé’s of theehuizen. Enkel grote bombastische hotels. Omgeven door hekkens en hagen. Met chique groene tuinen en loungezetels en bewakers. De stadsplanners hebben hier na hun technocratische overleggen het hele stuk in een enkele tint ingekleurd. De maquettes zagen er goed uit vanuit de hoogte bekeken, zou Ian Gehl zeggen, als vanuit een goddelijk standpunt bekeken maar vanop de grond, als mens, is het iets anders. Kilometerslang kom je enkel varianten op hetzelfde tegen. Witte hotels. Zonder ook maar iets van spontaan, klein, menselijk leven dat zich er tussen heeft weten te wurmen. De steriliteit overheerst. Alsof de rijke kapitalistische mens besmetting vreest, door het andere, het onbekende. De wandeling zou saai zijn, zonder reliëf, mochten daar niet overal plassen liggen, nog niet opgedroogd na de stortbuien van de vorige nacht.

In de plassen reflecteert alles mooi door het felle zonlicht en mijn bewustzijn focus zich er op. Ik neem foto’s van weerspiegelende mensen, scenes en gebouwen.

En zoals dat met alles gaat, maken toewijding en oefening dat je verbetert. In dit geval meer ziet, op de details let, elementen complexer combineert.

Tot ik het plots zie.

Een mooie grote plas. Een groepje van drie mensen. Een modern, zakelijk geklede man, een vrouw in een bloemige burka en een oudere man. Samen in een mooie compositie. Op de achtergrond het strand en de hoog opspattende oceaangolven die een wit waas van fijne druppels achterlaten in de lucht. De rode stenen van de promenade en het beige strand spelen een mooi tintenspel.

Ik druk af. Klik. En ik zie onmiddellijk door mijn zoeker dat de het tafereeltje ‘juist’ zit en lach tevreden.

De zakelijk geklede man maakt zich los uit het groepje en stapt in mijn richting. Zal hij nu werkelijk de volle 30 meter stappen om iemand die een foto nam, aan te spreken?

Meer nog zelfs, hij overtuigt de twee jonge agenten die even verder staan om mee te komen.

Hij zegt dat hij ik de foto moet wissen.

Ik zeg dat hij er zeer klein op staat, wat niet gelogen is want de foto is op zo’n dertig meter afstand genomen met een vaste 50 mm lens.

Hij wil de foto zien.

De agenten vragen, vriendelijk, om de foto te tonen.

Ik leg mijn camera aan en zet de foto klaar.

Op mijn fototoestel kan je ofwel het beeld door de zoeker zien ofwel op het scherm.

Bij mij staat hij op zoeker.

Ik toon dat hij in de zoeker moet kijken.

Dat lukt eerst niet goed. Hij ziet de foto niet.

Dan wel.

Wat hij ziet is een piepklein beeld waarop hij nauwelijks meer dan een vlekje kan zijn.

Hij staat er nog steeds op dat ik dat wis.

Kwaad zeg ik dat hij ‘tout petit’ is, niet alleen verwijzend naar het feit dat hij klein op de foto staat maar ook dat hij kleingeestig is. Hij is niet te vermurwen. Nu hij de scene in gang heeft gezet kan hij natuurlijk niet terugkrabbelen zonder gezichtsverlies.

De vriendelijke agenten, die zich wat gewrongen voelen tussen een toerist die niet mag geschoffeerd worden omdat die inkomsten binnenbrengt, zo blijkt uit de eindeloze rij dure hotels op de achtergrond, en een principiële lokale moslim, kijken ook door het venstertje van de camera maar zien niet echt iets, ondanks de aanwijzingen van de zakelijk geklede man.

Ze vragen of ik de foto wil wissen en na wat discussie geef ik toe.

“C’est pas ci grave monsieur.” zeggen ze.

Ik zeg dat het wel erg is. Dat het een mooie foto was. En dat dat is wat ik doe, fotograferen.

Maar schoonheid is nooit een argument voor de arm der wet.

“Prenez une autre photo monsieur, et c est arrangé.”

Was het maar zo makkelijk.

De verhouding met gefotografeerd worden ligt hier moeilijk en ik ben meer op mijn hoede dan anders. Bijvoorbeeld in Cuba trok ik zonder nadenken. De mensen werden er graag gefotografeerd en lachten vriendelijk als je ze trok. Hier fotografeer ik veel minder de mensen. En zelfs als je gen personen fotografeert volgen er vreemde reacties.

Zo stond ik een kleurrijke gevel met etalage te fotograferen en een dame in burka onderbrak op zo’n vijftien meter afstand haar gang en bleef daar stilstaan. Alsof ik duivelse rituelen stond uit te voeren waar ze een veilige schutkring rond wou bewaren. Dan weer trok ik een wit gebouw met allerlei schaduwen, geen mens die passeerde, en een werkman naast het gebouw begon me van op een afstandje toe te roepen. Tijdens de strijd voor de derde plaats in het WK trok ik de menigte voor het groot scherm. Een foto van een mensenmassa. Even later kwam een kerel uit de massa en begon met met zijn gsm te fotograferen als wou hij me documenteren of intimideren. Je hebt altijd het gevoel als je fotografeert dat iemand je in het snotje heeft en daar een reden tot boosheid aan ontleent.

Daartegenover staat dat toen ik een man zag zitten in een van de kleine straatjes en ik vroeg hem of ik hem mocht fotograferen. Vroeg hij enigszins gestoord: “Pourqoui.” Ik vertelde hem dat het zo mooi was hoe het blauw van de poort met de sierlijke arabische letters echode in het blauw van zijn t shirt. Hij werd wel overtuigd door het argument van de schoonheid en zette zich mooi om te poseren. “Allez-y”. Ook de oude mannen die damden met flessendopjes lieten zich gewillig fotograferen toen ik het vroeg. De mooie verweerde man in de bruine djellaba naast hen stond op en verdween uit beeld.

Het komt natuurlijk ook door het geloof dat ze vaak niet willen afgebeeld worden. Of misschien omdat ze al lang onder een dictatuur leven, wat toch altijd het wantrouwen voedt. Toch worden de mensen, net als bij ons voortdurend gefilmd. Op vele plaatsen hangen er camera’s.

Dat brengt ons bij het onafwendbare thema islam. En kledingvoorschriften. De kleding is hier divers. Een kleine groep vrouwen loopt in zwarte burka’s. Sommige lopen in kleurige boerka’s. Sommigen lopen met een eenvoudig, soms sierlijk doekje op het hoofd. Sommigen lopen in westerse kledij. Gisteren zat er naast me op het terras een jongedame met enkel een soort beha aan. In een van de vele nightclubs dansen als gewaagde duivelinnen verklede lokale schonen uitdagend en wordt dat op een groot ledscherm geprojecteerd op straat. Sommige van de vrouwen in kleurige traditionele kledij zien er waardig uit. Anderen lopen precies rond in een draagbare cel. Ik heb niet de indruk dat er onderlinge intolerantie over de diversiteit in kledij bestaat.

Intussen zie je ook hier alle mondiale kapitalistische merken opduiken: Mc Donalds, KFC, Pizza hut, Nike, Renault, Hyundai,…..En dat heeft zijn impact op de jeugd. Je krijgt soms het gevoel dat er een onmerkbare culturele, ideologische strijd aan de gang is tussen de islam en het kapitalisme. En het voetbal als stevige poot van dat laatste. Hier en daar zie je eens iemand bidden op straat. De slanke minaretten zijn discreet in vergelijking met de patserige hoteltorens. Je zou de indruk kunnen krijgen dat de islam hier de weg op gaat van het christendom bij ons. Het verwordt tot een steeds minder nadrukkelijk, cultureel, adaptief gedachtegoed. De soft power van het westen doet haar werk. Inspelend op de handelsgeest, op het eigenbelang en materialisme, op de genotzucht…Het is iets wat de Atlantisten en extreem rechts nooit zullen begrijpen dat soft power, de weg van het aikido, altijd veel krachtiger en efficiënter zal zijn dan machtsontplooiing die weerstand opwekt.

Gisterenavond lag ik te denken aan de bedelaar zonder benen die ik geen aalmoes gaf. Ik bedenk hoe ik als kind mezelf niet zou begrepen hebben. Hoe het directe, overweldigende verdriet van het medeleven me zou genoopt hebben die spanning te verlichten door iets goed te doen. Het zijn de lagen eelt en de drogredenen van de volwassenheid die me afschermen van die directe naïeve empathie. Allerlei maatschappelijke riedeltjes die lagen onwaarheid spinnen. Toevalliggerwijs kom ik in mijn lectuur van Elias Canetti ‘Stemmen uit Marrakech’ die avond ook een verhaal over een bedelaar tegen. Canetti ziet een blinde, haveloze man langdurig en met veel speeksel kauwen in totale gelukzaligheid. Hij meent dat een sinaasappelverkoper de man een vrucht schonk, die deze nu met veel smaak verorbert. Hij blijft kijken naar het tafereel en heeft de man 20 francs. De man stopt die in zijn mond en begint langdurig op de munt de kauwen met veel speeksel. Op het einde dspuwt de man de munt in zijn buidel.

“Het is een maraboe,” zeggen de omstaanders, die zien dat Canetti het niet begrijpt, “Een heilig man.”Canetti blijft denken aan de man, vertelt er over tegen zijn vrienden, zoekt hem op en vind hem na enkele dagen terug. Hij geeft hem opnieuw een munt. Dan volgt dit mooie stukje: “De oude man had zijn kauwen gestaakt en het muntstuk weer uitgespuwd. Hij keerde zich naar mij toe en zijn gelaat straalde. Hij sprak een zegenspreuk over mij uit die hij zes maal herhaalde. De vriendelijkheid en warmte die zijn woorden over mij uitstraalden waren van dien aard als ik nog nimmer van een mens ontving.”

Vandaag passeerde ik opnieuw langs de Passage Alt Souss omdat ik droge koekjes wou kopen bij de bakker aan het einde van die weg.

Daar zat de man zonder benen weer.

Zou ik hem ontwijken door in de schaduw aan de overkant te lopen, buiten zijn bereik?

Ik wou liever in de zon blijven lopen, in het licht.

Ik keek naar het meisje dat hem zou passeren.

Zou zij hem een aalmoes toewerpen?

Ze passeerde en haalde haar schouders op.

Ik naderde de man tot op zo’n een tiental passen. Ik rommelde in mijn rugzak en greep een muntstuk van 5 dirham.

Tijdens het passeren plaatste ik het muntstuk in zijn rechterhand. Aan zijn linkerhand had hij een pantoffel, om te stappen. Aan zijn rechterhand niks, om te bedelen. Hij had wel degelijk een enkel been. Een klein verschrompeld stukje ledemaat met een voetje aan. Hij prevelde iets wat ik niet begreep en dat daardoor net de kracht kreeg van een mysterieuze zegening. Toen ik verder wandelde, voelde ik me bevrijd van iets. Van een onwaarheid die ik mezelf had opgedrongen.

Ik besloot vanaf nu elke bedelaar die mijn pad kruiste een aalmoes te geven.

Dat lukte vier keer van de vijf vandaag. Het kostte me 25 dirham ofwel 2,4 euro.

De keer dat het niet lukte was bij een zwarte jongeman met een blinkend, goudkleurig uurwerk naast een verkeerskegel die hij als houvast vasthield. Hij zei iets onbegrijpelijks. En ik passeerde. Na twintig meters besefte ik dat ik niets gegeven had. En ik besloot mijn kleingeld te verhuizen van mijn rugzak naar mijn broekzak. Zodat het gebaar makkelijker werd. Kleiner.

Een gênant moment kende ik in een supermarktje. Het voetpad lag er niet overal even goed aangelegd bij op mijn weg. Sommige stukken waren zanderig, nu, door de regen van vorige nacht, echter modderig.

Ik stapte de supermarkt binnen. Lachte vriendelijk naar de verkoopster die vriendelijk teruglachte.

Ik had het gevoel dat ik op kussentjes liep. Ik keek achter me. Een lange rij modderige voetstappen op een kraaknette vloer volgden mijn pad. Ik keek naar het meisje achter de toonbank en verontschuldigde me beschaamd veelvuldig. Ze bleef lachen en zei dat het niet uitmaakte.

Ik kocht er een tube tandpasta voor kinderen die naar kauwgom smaakt, de enige tandpasta die ze hadden, en een fles shampoo (door de luchthavenbeveiliging raak je niet meer daarmee, een goede zaak voor de consumptie) die mijn haar na wassen in een toestand achterlaat die vettig en ongewassen lijkt maar het niet is.

De prijs van dit alles was westers.

In het hotel ben ik verstrooid. In plaats van kamer 206 stap ik kamer 204 binnen. Ik herken de spullen niet die er liggen en merk dat ik in andermans kamer ben. Ik stap naar buiten, sluit de deur, stap mijn eigen kamer binnen en besef: alle kamers in dit hotel hebben dezelfde sleutel.

Leave a comment