Sanseveria
Achteloos gleed mijn blik langs een vensterraam
Oprecht rechtop stonden vier sanseveria’s
Symmetrisch opgelijnd tegen de ruit aangedrukt
Als zochten ze de glazen rand van hun kooi
Zielloos gapend naar de vrije lucht daarbuiten
Als een verre, bijna verstilde, echo
Van een ooit wild leven
in de ongetemde jungle
Een stilleven leken ze
Gevat in een kader
Niet langer echt,
Doods
in een kunstmatige constructie
Of misschien dacht ik dat ze zwegen
Omdat ik plants spreek noch begrijp
Omdat hun taal mij eeuwig vreemd en onbekend zal zijn
Misschien waren dit wel woedende planten
Schreeuwend naar elke aan het menszijn medeplichtige voorbijganger
De ergste obsceniteiten slingerend die het plantse idioom rijk is
Naar diens argeloze hoofd
Ik keek ze aan
Dacht even een gezicht te zien
En geschrokken stapte ik verder
Later
Nadat de nacht het sterrenloze herfstduister van de stad
Het apollinische licht tot slapen had gebracht
En ik woelend in mijn sponde
Nadacht over wat toch de mens bezielt
Om zo zonder animo en vruchteloos
De wereld te vangen
En te temmen in zijn eigenste stenen nachtmerrie
Hoe had het universum, zo vroeg ik me af,
Die bijna oneindige explosie in slow motion
Haar lillende hitte laten stollen
Tot die eigenaardige, haastige wezens?
Die door landbouw gedomesticeerde apen
Recent Comments